-
03
mei
2004Terrorisme in context
Een essay over ’terrorisme’ en haar ontwikkeling in daad en begrip, haar ontvankelijkheid voor morele inkleuring en juridische afkadering, alsook de dilemma’s die spelen in een ‘strijd tegen het terrorisme’.
“Als het doel zelf ‘goed’ is, is het enige wat telt dat het bereikt wordt”, meende de Florentijnse staatsman en historicus Nicollo Machiavelli (1469-1527). ‘Goed’ is in ogen van velen een ‘door God bedoelde wereldorde’. Machiavelli’s gevleugelde uitspraak omvat zo ongeveer de hele problematiek rondom het begrip ‘terrorisme’. Niets is namelijk zo interpretabel als ‘een door God bedoelde wereldorde’, laat staan de betekenis van ‘goed’.Een aan devaluatie en voor morele inkleuring ontvankelijk begrip als ‘terrorisme’ is dan ook eigenlijk niet te definiëren. Toch wijst de praktijk anders uit. In maatschappelijke discussies wordt de term veelvuldig gebezigd en grootmachten legitimeren hun oorlogen op basis van een ‘strijd tegen het terrorisme’. Het begrip heeft zelfs haar intrede gemaakt in het strafrecht van veel Europese lidstaten.
In dit essay heb ik getracht ‘terrorisme’ weer in haar oorspronkelijke context te zetten. Een context die vorm krijgt door het begrip vanaf haar etymologische wortels te volgen, filosofische theses te betrekken, historische conflicten te belichten en moraal in te sluiten.
Ik hoop met dit essay inzichtelijk te maken waarom het begrip ‘terrorisme’ met enige voorzichtigheid gehanteerd moet worden. Zowel in woord, als in daad.
PROLOOG
Op 27 februari 1933, enkele weken na de machtsovername door Adolf Hitler, brandde de plenaire zaal van het Reichstag-gebouw volledig uit. De Nederlander Marinus van der Lubbe werd ter plekke gearresteerd en na een discutabel ‘openbaar proces’ geëxecuteerd. Nergens is zoveel over gespeculeerd als over het motief achter dit misdrijf. Het verhaal gaat dat Van der Lubbe als communistisch activist een revolutionair verzet tegen het nazisme wilde losmaken bij de arbeidersklasse. In een andere these wordt gesteld dat juist de nazi’s hem hebben aangezet om de Reichstag in brand te steken.(1) Wat het motief ook was, Hitler verklaarde dat God hiermee het teken gaf om de communisten met ijzeren vuist te vernietigen. Een golf van staatsterreur rolde over Duitsland. Duizenden communisten, sociaal-democraten en andere tegenstanders van het nationaal-socialisme werden gearresteerd. Vanwege de noodtoestand kon Hitler, conform artikel 48 van de Grondwet, de burgerlijke vrijheidsrechten ‘opschorten’. De brand was helaas niet het sein tot de opstand van de arbeidersklasse, maar een incident dat Hitler op slimme wijze hanteerde om zijn macht verder te consolideren.
Op 11 september 2001, negen maanden na de inauguratie van George W. Bush als 43e president, werd Amerika getroffen door aanslagen op het Pentagon en het World Trade Center. Richard Clarke, ex-adviseur van Bush op het gebied van terreurbestrijding, verklaarde in een getuigenis voor de 9/11-Commission: “Bush repte al kort na de aanslagen over een aanval op Irak, terwijl er helemaal geen bewijzen waren dat Bagdad iets met de terreurdaden van doen had”.(2) Volgens onderzoeksjournalist Bob Woodward zou vooral minister van Buitenlandse Zaken Powell de dadendrang van vicepresident Cheney en Bush hebben gepoogd af te remmen, maar zonder succes. Bush zou zo geobsedeerd zijn van een oorlog tegen Irak dat hij alles aangreep, ook onbetrouwbare informatie van inlichtingendiensten, om een verband te kunnen leggen tussen Al-Qaeda en Irak.(3) Volgens Clarke, die er het boek Against All Enemies over schreef, was direct al duidelijk dat Al-Qaeda erachter zat en dat een aanval op Afghanistan als ‘thuishaven’ van het terreurnetwerk voor de hand lag.(4)
Die aanval op Afghanistan kwam er uiteindelijk ook, maar het ‘Plan of Attack’, tevens de titel van Woodward’s boek, ging onverminderd door. Bush hield vol dat er banden waren of waren geweest tussen Baghdad en Al-Qaeda. Op 20 maart 2003 begon Amerika, zonder mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de oorlog tegen Irak.
Ik wil hiermee geenszins de suggestie wekken dat ‘de strijd tegen het radicaal-islamitisch terrorisme van de Bush-regering’ van eenzelfde soort is als ‘de Holocaust van Hitler’. Wel wil ik wijzen op de overeenkomstige tactiek die beide machthebbers hebben toegepast om hun politieke missie te verwezenlijken. Het zijn karakteristieke voorbeelden van hoe dergelijke rampen, de brand in de Reichstag en de aanslagen van 11 september, gebruikt zijn om militair geweld tegen, al dan niet gewelddadig, verzet te legitimeren. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk veronderstelden van andere regeringen dat zij de ‘War on Terrorism’ zouden aanvaarden en ondersteunen, inclusief de magere bewijsvoering richting vermeende daders. De Amerikaanse propagandamachine die proclameerde dat de aanslagen tegen ‘dé democratie’, ‘ònze vrijheid’ en de ‘héle Westerse beschaving’ gericht zou zijn draaide op volle toeren.
Nu de begrippen democratie en vrijheid telkens weer, in woord en daad, tegenover het ‘terrorisme’ geplaatst worden, lopen andersdenkenden over de huidige vorm van een democratische rechtsstaat het risico om als ondersteuner van dit ‘terrorisme’ te worden bestempeld. Te pas en te onpas wordt, zowel door de media als politieke actoren, het begrip ‘terrorisme’ in de mond genomen. Dat is niet alleen gevaarlijk omdat ‘terrorisme’ als begrip voor devaluatie ontvankelijk is, maar ook omdat het gevoelig is voor morele inkleuring. Het Palestijns-Israëlisch conflict is een sprekend voorbeeld van een situatie waarin Palestijnse zelfmoordacties als ‘daden van terreur’ verzwaard worden beantwoord met buitenproportioneel geweld. In de media doet een krachtterm als ‘terrorisme’ het zó goed, dat het de wereldopinie in conflicten beïnvloedt. Menigeen afficheert immers ‘terrorisme’ met rokende Twin Towers. Dat de anti-appartheidsgroepering ANC onder leiding van Nelson Mandela zich in essentie ook met terreuracties bezighield wordt wel eens vergeten.
Het onderscheid tussen ‘verzet’ en ‘terrorisme’ wordt gemaakt vanuit een bepaald perspectief op morele en ideologische gronden. Dat was ook de reden waarom in 1937 een verdrag om terrorisme in het strafrecht te krijgen niet werd aangenomen. Des te merkwaardiger is dat een vergelijkbaar verdrag nu wél in veel Europese lidstaten is aanvaard. Voor het eerst werd niet de bewijslast, maar juist het motief doorslaggevend voor de strafmaat. Nu ‘terrorisme’ is voorzien van een wettelijk kader is het zaak om nóg voorzichtiger met het begrip ‘terrorisme’ om te gaan dan voorheen. Zowel in maatschappelijke discussies, als in daadwerkelijk politioneel en militair ingrijpen.
In dit essay zet ik de moderne hantering van het begrip ‘terrorisme’ tegen het licht van de klassieke feiten. Niet alleen komen historische conflicten aan de orde waarin terreurdaden een grote rol speelden, maar ook filosofische theses en morele dilemma’s die speelden bij het uitbannen en beantwoorden van terreur. Vragen als “Heiligt het doel de middelen?” en “Wanneer is een activist een terrorist en wanneer een vrijheidsstrijder?” worden niet beantwoord, maar zijn wel een uitnodiging om daarover na te denken. Afsluitend dan ook geen conclusie, maar een slotbeschouwing. Terrorisme wordt in dit essay in een context
gezet. Niets meer en niets minder.INHOUDSOPGAVE
De eerste poging om ‘terrorisme’ in het Strafrecht op te nemen stamt uit 1937. Directe aanleiding daartoe was de aanslag op koning Alexander van Zuid-Slavië. Het internationale ‘Verdrag nopens de bestrijding van terrorisme’ werd echter nooit door enige staat ondertekend, omdat regeringsleiders het illegale verzet tegen nationaal-socialistische regimes niet wilden dwarsbomen. Kort na de aanslagen op het Pentagon en de Twin Towers nam de Europese Raad wél een voorstel aan om anti-terrorismewetgeving in alle lidstaten te harmoniseren. De Wet Terroristische Misdrijven zou een radicale omwenteling zijn in het Strafrecht, omdat zij in tegenstelling tot conventionele wetgeving van het ‘motief’ en niet van de ‘bewijslast’ uitgaat. Nu vergaande privacybeperkingen, opsporingsmethoden en zelfs oorlogen worden gelegitimeerd in het kader van een ‘war on terrorism’, kan het geen kwaad ‘terrorisme’ te plaatsen in haar historische context, terug te gaan naar haar etymologische oorsprong, te onderwerpen aan filosofische theses en de vatbaarheid voor morele inkleuring te bespreken.
1. Etymologische herleiding
2. Edmund Burke introduceert ‘terrorisme’ als politieke term
3. Burke: ‘hervormingen moeten vreedzaam worden doorgevoerd’
4. Machiavelli: ‘De vorst dient voor alles te streven naar macht en staat boven elke
moraal’
5. Totalitaire regimes met té weinig draagvlak zijn gevoelig voor opstand
6. Heiligt het doel de middelen?
7. Terrorist of vrijheidsstrijder?
8. Definitieprobleem
9. Nieuwe golf van radicaal-islamitisch terrorisme
10. Militaire interventie als antwoord op terreuraanslagen
11. Terrorisme voor het eerst in juridisch kader
12. Wet Terroristische Misdrijven op gespannen voet met Grondwet
13. Moraal is achilleshiel in strijd tegen het terrorisme
14. Slotbeschouwing1. Etymologische herleiding
De etymologische wortels van het begrip terrorisme gaan ver terug. Het woord terreur stamt af van de Indo-Europese werkwoordelijke stam ‘tre’, wat letterlijk ‘schudden’ betekent. Dit doelde op het ‘beven van schrik voor komend onheil’; een vaak ervaren gevoel in de harde levensomstandigheden van de pre-klassieke oudheid. In het Oud-Grieks is het begrip te herleiden tot het woord ‘teras’, verwijzend naar ‘een onheilspellend
voorteken’. In het Latijn stuitten we op het meer herkenbare woord ‘terror’ dat ‘grote vrees’ betekent. Het navenante Latijnse actieve werkwoord is ‘terrere’, ofwel ‘schrik aanjagen’.2. Edmund Burke introduceert ’terrorisme’ als politieke term
‘Terror’ krijgt pas in de achttiende eeuw een politieke dimensie. De Britse staatsman en filosoof Edmund Burke (1729-1797) beschouwde de Franse revolutie (1789) als “het werk van blinde ‘terreurzaaiers’ (<Frans: ‘terroriste’), van wie de invloed op de gemeenschap vergeleken kon worden met een ‘wild gas’ dat de politieke orde verstoord”. De machtsovername voltrok zich immers met de guillotinering van de Franse koning Lodewijk XVI en werd door de plaatsvervangende revolutionaire Nationale Conventie gehandhaafd door dreiging en effectief gebruik van geweld. Met een schrikbewind, aangevoerd door Maximilien Robespierre (1758-1794), werd elk signaal van verraad aan de revolutionaire waarden uitgeschakeld met de guillotine, verdrinkingsdood of fusillering. Terreur was destijds een noodzakelijk verlengstuk van de revolutionaire principes ‘vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’. In pamfletten waar Burke ageert tegen machtsmisbruik, duidt hij met ‘terrorisme’ zowel het geweld voortkomend uit alleenheerschap (royale despotie) als volksopstanden (democratische anarchie) aan.
3. Burke: ‘Hervormingen moeten vreedzaam worden doorgevoerd’
Als fel tegenstander van revoluties, radicale veranderingen in het politieke systeem die vrijwel altijd op buitenwettelijke en veelal gewelddadige wijze plaatsgrijpen, bracht Burke de definitie van terrorisme terug tot ‘het uitoefenen van een schrikbewind’ en ‘het politiek strijdmiddel met als doel de omverwerping van het er zijnde overheidsregime’. Als vader van het conservatisme betoogde hij dat vrijheid (libertas) als het recht om te doen wat wij behoren te doen, dreigde om te slaan in losbandigheid (licentia). Burke was van mening dat hervormingen altijd vreedzaam, geleidelijk en in aansluiting op de bestaande omstandigheden moesten worden doorgevoerd. Wanneer die voorzichtigheid, zijn ‘politics of prescription’, wordt afgezworen, treedt volgens Burke niet ‘de nobele wilde van de romantische fictie naar voren’ maar ‘de wreedheid van de bruut die in onze gevallen natuur schuil gaat’. Dit angstige perspectief, ‘het terrorisme’, bedreigde geheel Europa, vreesde Burke.(5)
4. Machiavelli: ‘De vorst dient voor alles te streven naar macht en staat boven elke moraal’
Burke’s politieke theorie, die sindsdien doorgaat als het ‘conservatisme’, staat in schril contrast met de opvattingen van de Florentijnse staatsman en historicus Nicollo Machiavelli (1469-1527). Machiavelli stelt in zijn verhandeling ‘Il Principe (De heerser)’ dat de vorst voor alles dient te streven naar macht en boven elke moraal staat. Volgens Machiavelli is macht een doel, waarvoor alle middelen geheiligd zijn, inclusief moord en verraad. Een absolutie monarchie was wat deze filosoof voorstond. Niet of gedragingen van heersers goed waren en pasten in de door God bedoelde orde, maar of zij in het praktische leven succesvol waren, was zijn maatstaf.(6)
5. Totalitaire regimes met te weinig draagvlak zijn gevoelig voor opstand
Nuance brengt Machiavelli aan in zijn verhandeling ‘Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio (Gesprekken over de eerste tien boeken van Titus Levius)’. Daarin legt hij uit dat er in zijn politieke ideaal plaats is voor controle en zeggenschap van adel en gewone burgers. Machiavelli heeft niets op met tirannieën, niet omdat de mensen een onvervreemdbaar recht op vrijheid hebben, maar omdat ze minder stabiel, wreder en wispelturiger zijn dan regeringen die gerespecteerd worden door een redelijk tevreden bevolking. (7)
Daarin heeft Machiavelli gelijk, ook totalitaire regimes kunnen niet bestaan zonder dat er enig draagvlak is onder de bevolking. Een voorbeeld daarvan was het twintig jaar durende machtsmonopolie van de dictator Saddam Hussein en zijn Ba’ath-regime. Hoewel zijn bewind alle opstand de kop in drukte, zou het al veel eerder gevallen zijn als er niet enig draagvlak onder de burgers bestond. Hoe vreemd het ook mag klinken, zelfs nu, na zijn verdrijving en arrestatie, zijn er veel Iraakse burgers die hem graag terug zien als president.
Ook de communistische regimes van na de Tweede Wereldoorlog ontleenden hun bestaansrecht deels aan waardering van het volk. Een meerderheid vond de situatie waarin de productie- en consumptiemiddelen gemeenschappelijk eigendom van staatsburgers waren, ongelijkheid nauwelijks bestond en de zekerheid van baan en inkomen opwegen tegen de terreur en onderdrukking van de staat. Pas toen Moskou de staatsburgers van de voormalige Oostbloklanden wees op de nadelen van ondergeschiktheid aan het collectief en opstand stimuleerde, keerde het volk zich tegen de regimes en brachten deze met een fluwelen revolutie ten val. Een geweldloze revolutie waar Edmund Burke achter had kunnen staan en dat Machiavelli zou wijten aan een naar
tirannie doorgeslagen regime.6. Heiligt het doel de middelen?
Burke en Machiavelli hebben gemeen dat zij twee politieke doeleinden nastreven: nationale veiligheid en een sterke staatsinstelling. Zij erkennen de neiging van burgers om met geweld in opstand te komen, maar willen dit op verschillende manieren indammen. Burke, meer idealistisch, door het uitbannen van geweld als middel om hervormingen te bereiken en Machiavelli door het voeren van een schrikbewind met draagvlak. In Machiavelli’s veel geciteerde uitspraak “Het doel heiligt de middelen” schuilt de contradictie. Een polemiek die in de moderne tijd onderwerp van discussie is in de strijd tegen het terrorisme.
7. Terrorist of vrijheidsstrijder?
Deze discussie omvat ook de invulling van het begrip terrorisme. De Van Dale, 3e druk 2002, geeft er de volgende betekenis aan: ‘het ontwrichten van een samenleving door daden van terreur, met een politiek oogmerk’. Maar wat voor de één een terrorist is, is voor de ander een vrijheidsstrijder. Voor de dictators in Latijns Amerika waren de verzetsbewegingen in de jaren ‘70 terroristisch, voor de arme bevolking (en hun sympathisanten in het Westen) waren de leden ervan vrijheidsstrijders en helden. Sommigen leggen de scheidslijn bij het gebruik van geweld tegen onschuldige burgers. Maar ook dat levert problemen op. Nelson Mandela, nu een gerespecteerde oudstaatsman, zou volgens die definitie als terrorist moeten worden beschouwd, omdat zijn verzetsbeweging ANC aanslagen heeft gepleegd waarbij ook doden onder de burgerbevolking zijn gevallen.
8. Definitieprobleem
De Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) schreef in haar rapport ‘Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw (juni 2001)’: “Wereldwijd bestaan er zo’n 109 verschillende definities van terrorisme. De oorzaak van dit definitieprobleem moet vooral gezocht worden in de negatieve connotaties die vanouds aan terrorisme verbonden zijn, en de daaruit voortvloeiende gretigheid van uiteenlopende politieke actoren om deze term te pas en te onpas te gebruiken”. (8) Die gretigheid zien we terug bij veel regeringen. Zij zijn er als de kippen bij om dissidente bewegingen in eigen land tot terroristen te verklaren. Van Rusland (rebellen in Tsjetsjenië) en China (separatisten in de provincie XinJiang) tot Turkije (Koerdische PKK) en Iran (Mujahedin Khalq). Deze bewegingen konden tot voor kort op sympathie in delen van het Westen rekenen.
Kort na de aanslagen van 11 september 2001 op het Pentagon en de Twin Towers, toen hevig werd opgeroepen tot vergeldingsacties, was de mensenrechtenbeweging Human Right Watch één van de eersten die pleitte voor bezinning: “Een aantal regeringen maakt misbruik van de aanslagen van 11 september om hard op te treden tegen wat zij terroristen en separatisten noemen”.
Deze stelling zou de jaren erna onderwerp van discussie zijn in de rechtvaardiging van de middelen voor de Bush-campagne ‘War on Terrorism’. De centrale vragen “Wie kwalificeren we als terroristen?” en “Hoe deze te bestrijden?” werden de struikelblokken in de vorming van een internationale coalitie en beheersten de wereldopinie.
De onderliggende vraag die zich voordoet is enerzijds: “Als de rechten van een minderheid stelselmatig worden vertrapt, heeft die minderheid dan het recht om gewapend in opstand te komen?”. Anderzijds is het de vraag of “een meerderheid een minderheid met geweld mag bestrijden als zij haar waarden en rechtsstaat ondermijnt”. Laten we Machiavelli’s these hierop los, “Als het doel zelf goed is, is het enige wat telt dat het bereikt wordt”, dan komen we er ook niet uit, want wat is ‘goed’? De democratische rechtsstaat? De traditioneel islamitische wetgeving Sharia?
9. Nieuwe golf van radicaal-islamitisch terrorisme
Het terrorisme dat we nu kennen is geboren uit het anarchisme en kristalliseerde zich uit in gewelddadig nationalisme en extreem-links idealisme. Vanaf de jaren tachtig kwam daar het islamitische radicalisme bij. Deze nieuwe golf van radicaal-islamitisch terrorisme begon in Libanon met aanvallen op Amerikaanse en Franse kazernes in Beiroet, bereikte voor het eerst Amerikaans grondgebied in 1993 met een aanslag op het WTC en richtte zich daarna met succesvolle aanslagen op Amerikaanse ambassades in Dar-es-Salaam en Nairobi in 1998. Bij deze dubbele aanslag kwam Osama Bin Laden’s Al-Qaeda-netwerk in beeld, geloofsstrijders die 3 jaar later, met de aanslag op het ‘financiële hart van de wereld’, de internationale gemeenschap definitief in de ban van terreur zouden plaatsen. Sinds deze 11e september hebben nog twee aanslagen van grote omvang plaatsgevonden, in een discotheek op het Indonesische eiland Bali (2002, 187 doden) en op forenzentreinen in Madrid (2004, 201 doden), en zijn tientallen aanslagen verijdelt door inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Nieuw aan het islamitische terrorisme is dat daders regelmatig kiezen voor zelfmoordaanslagen. Ze vinden rechtvaardiging en aanmoediging in hun overtuiging dat Allah hun daad goedkeurt en hen in het hiernamaals zou belonen. De absolutistische uitleg van islamitische leerstellingen, maakt dat voor hen elk middel geheiligd is om het ‘verderfelijke Westen’ te bestrijden. (9)
De geloofsstrijders van de Jihad, de ‘heilige oorlog’, zijn militair bijna niet te treffen zonder dat daarbij veel onschuldige slachtoffers vallen. De radicale moslimbeweging is een nietstatelijke vijand die mondiaal opereert in een netwerk van kleine cellen. Toch greep Washington naar militaire middelen, zoals conventionele oorlogsvoering, in de strijd tegen het terrorisme. Juist deze strijd haalde Bush aan om de inval in Irak te rechtvaardigen. Een direct verband tussen Irak en het islamitische terrorisme is nooit aangetoond en werd vaak als tegenargument door critici gebruikt. Wel is de staatsterreur onder het schrikbewind van Saddam Hussein met de aanval op Irak de kop ingedrukt, maar de aanwezigheid van militaire troepen in Irak was voor Jihad-strijders op hun beurt weer een voedingsbodem voor nieuwe terreurdaden, zoals de aanslag in Madrid.
10. Militaire interventie als antwoord op terreuraanslagen
Het eerste antwoord van de Bush-regering op de aanslagen van 11 september 2001 trof in eerste instantie de bevolking door permanente bewaking en controle, telefoontaps en inperking van de syndicale rechten. De ‘vrees voor (nog meer) komend onheil’ voerde de boventoon. De maanden erna zouden enkele miltvuurbesmettingen de samenleving verder ontwrichten. Vooral de dreiging van biologische oorlogsvoering was hier debet aan. Op 7 oktober 2001 vielen de Verenigde Staten Afghanistan binnen, omdat het land terrorisme zou steunen en hoofdverdachte Bin Laden zich er zou ophouden. De heersende Taliban wordt verdreven, het land wordt plat gebombardeerd, maar Bin Laden werd niet gevonden.
11. Terrorisme voor het eerst in juridisch kader
De Europese Unie kwam, op initiatief van de Belgische premier Verhofstadt, met de eis voor onmiddellijke toepassing van anti-terrorismewetten in heel Europa. Al op 19 september 2001 heeft de EU een kader-akkoord voorgesteld dat een zeer brede definitie gaf van terrorisme. Het definiëren en afkaderen van de term ‘terrorisme’ in een juridisch kader was nieuw. Vrijwel alle lidstaten kenden het begrip niet in hun strafrecht. Misdrijven waarvan bekend was dat zij een terroristisch oogmerk hadden werden niet zwaarder bestraft dan vergelijkbare geweldplegingen. Het strafrecht was er om te straffen op basis van harde bewijzen, niet op basis van vermoedens van motieven.
Een vergelijkbare poging om terrorisme in het strafrecht te krijgen stamt uit 1937. Direct na de aanslag op koning Alexander Karadjorjevi van Zuid-Slavië in Frankrijk achtte de toenmalige Volkenbond het noodzakelijk een verdrag ter bestrijding van het terrorisme op te stellen, waarin de mogelijkheid werd geopend dat terroristen door een internationale rechtbank berecht konden worden. Het verdrag stuitte op veel weerstand en is nooit door enige staat ondertekend. Reden daarvoor was de opkomst van nationaal-socialistische machthebbers. Regeringsleiders wilden voorkomen dat zij met anti-terrorismewetten het verzet, dat met de klassieke terreurmethoden werkte, juridisch de kop in zouden drukken. Het ‘Verdrag nopens de bestrijding van terrorisme’ is er daarom nooit gekomen. (10)
Het voorstel ter invoering van anti-terrorismewetten van 19 september 2001 werd net als in 1937 scherp bekritiseerd. Dit keer door tal van juristen en democraten vanuit heel Europa. De wetten verruimen immers het werkingsterrein zodanig dat ze ook toegepast kunnen worden op niet-gewelddadige actiegroeperingen. Stakende vakbonden, jonge antiglobalisten, actiegroepen ter verdediging van vluchtelingen, allemaal kunnen zij vallen onder verruimende opsporingsbevoegdheden en hogere strafmaten wanneer hun acties
als terroristisch geoormerkt worden. (11)Ondanks de kritiek is de Wet Terroristische Misdrijven (WTM) er toch gekomen. Op 13 juni 2001 nam de Europese Raad het voorstel aan om de wetgeving op het gebied van terrorisme in alle lidstaten te harmoniseren. Op 9 december 2003 werd deze Wet in Nederland door de Tweede Kamer aangenomen. Het motief dat een terroristische daad van een gewoon misdrijf onderscheidt, de opsporingsmethoden verruimt en strafmaten verhoogt staat alsvolgt in de WTM gedefinieerd: “het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van een land vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen”. (12)
12. Wet Terroristische Misdrijven op gespannen voet met Grondwet
Acties die men voorheen beschouwde als uiting geven aan een democratisch recht, worden nu noodgedwongen in hun vrijheid beperkt. De lidstaten nemen dit voor lief om het ‘hogere doel’, een effectieve strijd tegen het terrorisme, te bereiken.
Dit hogere doel botst in de praktijk met grondwettelijke verdragen. Artikel 9 van de Nederlandse Grondwet zegt dat iedereen in Nederland het recht heeft om te demonstreren. De Wet Terroristische Misdrijven veroordeeld groeperingen die een overheid dwingen door middel van het ontwrichten van onder andere sociale en economische structuren. (13) Boeren die met tractors een snelweg blokkeren maken zich hier strikt juridisch gezien al snel schuldig aan. Anderzijds kunnen radicale dierenactivisten, die stelselmatig een deel van de bevolking schrik aanjagen, harder aangepakt worden. Een rechter die tot een strafmaat moet komen neemt in zijn overweging ook Artikel 1 van de Grondwet mee. Volgens deze wet is iedereen die in Nederland woont gelijk en dient dan ook gevrijwaard te zijn van discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Adequate terrorismebestrijding met als doel, zo staat het in een nota van Justitie, “de bescherming van de democratie en het op individuele vrijheid gebaseerde systeem” vraagt in die zin wel opofferingen van datzelfde systeem.(14)
13. Moraal is achilleshiel in strijd tegen het terrorisme
Nu deze Wet Terroristische Misdrijven op volle kracht draait, stellen we nog steeds de vraag: “wat is terrorisme?”. Deze vraag reikt in deze context verder dan de legitimiteit van militaire interventies, rechten van burgers en gevangen en opsporingsbevoegdheden. De intrinsieke waarde van het begrip ‘terrorisme’ lijkt dichter bij die van de Oude Grieken te staan, dan bij de eenzijdige uitleg van de wet die oproept tot verdediging van democratie, vrijheid en rechtsstaat. In naam van deze democratische waarden en ‘Westerse
beschaving’ wordt de oorlog tegen het terrorisme gevoerd. De onthullingen van de journalist, Seymour Herch, van het Abu Ghraib-gevangenisschandaal in Irak sloegen dan ook in als een bom. De bewijzen van de systematische martelingen hebben de legitimiteit van de geallieerde troepen ernstig ondermijnd. De bevrijders, voor zover ze al zo gezien werden, zijn nu in de ogen van de meeste Irakezen bezetters. Het Irak-conflict is bepalend voor de verhouding met de hele Arabische wereld.Daarbij komt de opstelling van het Westen in het Palestijns-Israëlisch conflict. De steun van Bush aan de Israëlische premier Sharon, die volgens velen bezig is met staatsterreur, roept veel weerstand op. Men acht het niet meer geloofwaardig als het Westen enerzijds zegt dat zij democratie komen brengen en voor mensenrechten zijn, en anderzijds zien wat er met de Palestijnen en Iraakse krijgsgevangen gebeurt. Vooral dat laatste raakt de kern van de legitimatie in de terroristenjacht.
De martelingen van de Iraakse gedetineerden zijn, in tegenstelling tot wat Washington beweert, méér dan de “misdaden van enkelen”. Generaal-majoor Antonio Taguba, die de wantoestanden in de Abu Ghraib-gevangenis onderzocht, schrijft in zijn rapport over naakte gedetineerden die voor lange perioden onder koud water werden geplaatst, stokken en chemische spullen in hun rectum geduwd kregen, en nog meer soorten vernederingen en fysieke pijnigingen ondergingen. Deze praktijken zijn al decennialang gangbaar op de politiebureau’s en in de Amerikaanse gevangenissen zelf. In Texas, toen president Bush daar gouverneur was, werden onder het oog van bewaarders gevangenen verhandeld als seksslaaf. Ook was bedreiging met honden en het over de grond laten kruipen een normale gang van zaken in het Amerikaanse gevangeniswezen, zo blijkt uit getuigenverslagen en foto- en videomateriaal. In 2002 kwam een vergelijkbaar schandaal in het nieuws. Op het eiland Cuba, in Guantanamo Bay, werden krijgsgevangenen van Al-Qaeda niet volgens de Geneefse Confentie, waarin rechten van gedetineerden zijn vastgelegd, behandeld. Door de vreemde juridische status van Guantanamo Bay was dit echter toch mogelijk, omdat alleen Amerikaans grondgebied onder de Amerikaanse
Grondwet valt.“Unacceptable, unAmerican”, waren de woorden van Minister van Defensie Donald Rumsfeld over de foto’s van Iraakse gedetineerden. “I can not imagine that any officer could order such a thing.” Die laatste uitspraak was extra pijnlijk in relatie tot de onthulling van Seymour Herch die de week daarop zou volgen. Donald Rumsfeld en zijn onderminister voor Intelligence Stephen Cambone zouden opdracht hebben gegeven om de onorthodoxe ondervragingsmethoden van Al-Qaeda-gevangenen ook op gedetineerden in Irak toe te passen. De Geneefse Conventie hoefde niet altijd nageleefd te worden. Een basisregel zou zijn geweest: “Pak op wie je moet hebben – doe wat je wilt!”
De mediahype rondom het Abu Ghraib-schandaal bracht het duistere in de ‘Westerse beschaving’ aan het licht en de ‘wreedheid van de bruut’ naar boven. Psychiater Terry Kupers, een getuige-deskundige voor organisaties die zich inzetten voor de rechten van gevangenen, zei daarover het volgende: “Wat in Irak gebeurde, is niet on-Amerikaans. In dit land worden gevangenen gemarteld. Maar het Amerikaanse volk ligt er niet wakker van. De uitdrukking ‘lock them up and throw away the key’ typeert de houding van Amerikanen”. Ook andere Amerikaanse culturele normen speelden een rol, zo blijkt uit een interview van de Baltimore Sun met twee anonieme soldaten van de 205ste militaire inlichtingenbrigade (MI). Zij beschreven hoe hun collega’s van de militaire politie (MP) zich identificeerden met de mythologie van het wilde Westen: “Als een MI een man terugbracht die niet wilde praten, dan zei de MP: ‘So looks like I’ll be going cowboy on him, he needs some wild, wild west”. Daarop volgde de aframmeling. (15)
De verontwaardiging over de misdragingen van soldaten is typerend voor de achilleshiel van een oorlog die gevoerd wordt op basis van een strijd tegen het terrorisme. De Bushregering is juist daarom in een zeer lastig pakket gekomen, omdat zij zich presenteert als een ‘morele autoriteit’ die haar ‘goede’ waarde uit wil dragen, of in dit geval met geweld op wil leggen. Wanneer die moraal in het geding is, komt de legitimatie van een militaire interventie in het geding.
14. Slotbeschouwing
Historisch gezien staat het begrip ‘terrorisme’ nog dicht bij haar oorspronkelijke, preklassieke, uitleg: ‘het aanjagen van schrik’. Terecht heeft Edmund Burke, tijdens de Franse revolutie, het toen nog context- en kleurloze woord ‘terrorisme’ ingebed in de politieke terminologie; een gewelddadige strijd als middel om een grondige hervorming van het politiek bestel af te dwingen.
Biologische oorlogsvoeringen met miltvuur (anthrax-bacteriën) incluis de onschadelijke ‘poederbrieven’ zijn in die zin een sprekend voorbeeld: het dreigingseffect dat er vanuit gaat, moet leiden tot inwilliging van eisen. Een staatsgreep wordt ook beschouwd als terroristische daad, maar hierbij staat het middel in directer verband met het doel en niet de ‘angst’ an sich. Terrorisme, zo leert de geschiedenis, is altijd onlosmakelijk verbonden geweest met het in stand houden of verkrijgen van een sterke staatsinstelling en het
handhaven van de nationale veiligheid.Hoewel Machiavelli terreuracties als noodzakelijk middel zag om een anarchistische wanorde te voorkomen, kleefden aan dit begrip altijd negatieve connotaties. De ‘onderdrukten’ en hun sympathisanten duiden daarom gewenste gewelddadige hervormingen door dissidente bewegingen liever aan als ‘verzet’ of ‘opstand’. Een gekleurd oordeel vanuit een bepaald perspectief, dat in essentie tot de negatieve term ‘terrorisme’ is te herleiden. De gevleugelde uitspraak van Machiavelli, “Als het doel zelf ‘goed’ is, is het enige wat telt dat het bereikt wordt”, illustreert het subjectieve karakter van terrorisme. De idee van ‘een door God bedoelde wereldorde’ als zijnde ‘goed’ doet daar geen afbreuk aan, omdat verschillende religies daar een verschillende uitleg aan geven.
De onwenselijkheid bij machthebbers van gewelddadig verzet tegen het establishment bracht de internationale gemeenschap er in 1937 toe om inbedding van terrorisme in het Strafrecht te bespreken, maar heeft vanwege het subjectieve karakter nimmer kunnen aarden in een wettelijk verdrag. Dat de Wet Terroristische Misdrijven, een vergelijkbaar verdrag, nu wel breed in Europa is geharmoniseerd heeft een golf van kritiek geïnitieerd. De wet zou botsten met democratische beginselen, omdat zij van het motief en niet van de
bewijslast uitgaat. De discussie hield zich bezig met de vraag of een misdaad harder bestraft mag worden, als blijkt dat er een ideologisch of religieus motief achter zit. In die zin is de Wet Terroristische Misdrijven een radicale omwenteling in het strafrecht.Veelzeggend is dat dezelfde critici wel de uitleg van de anti-terrorismewet gebruiken om militaire interventies van grootmachten te veroordelen en er daarbij op wijzen dat het met geweld opleggen van democratische beginselen door een ‘morele autoriteit’ niet gelegitimeerd is en gelijk staat aan staatsterreur, ofwel het voeren van een schrikbewind. De martelingen en vernederingen van Irakezen en Afghaanse soldaten door het Amerikaanse leger zijn van een andere slag. Zij konden uitgroeien tot een politiek schandaal, omdat juist de gepropageerde waarden van de morele autoriteit niet nageleefd werden door eigen mensen. De zelf getrokken grens tussen terroristen en bevrijders viel weg.
Het begrip ‘terrorisme’ blijkt sterk onderhevig aan morele en politieke kleuring en kan, zoals de AIVD in 2001 al schreef, te pas en te onpas worden gebruikt door politieke actoren om dissidente bewegingen tot terroristen te verklaren. De paradox is dat de Wet Terroristische Misdrijven de eigen democratische waarden en rechtsstaat kunnen ondermijnen. Niet alleen in de zin van het recht tot protest, maar ook in de discutabele legitimatie om als ‘morele autoriteit’ een oorlog tegen ‘hét terrorisme’ te voeren.
LITERATUUR
1) Harmsen, G. (1988) – Portret: Marinus van der Lubbe, Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de
Arbeidersbeweging in Nederland (BWSA).2) National Commission on Terrorist Attacks Upon the United States – www.9-11commission.gov
3) Woodward, B. (2004) – Plan of Attack, New York: Simon & Schuster Books.
4) Clarke, R.A. (2004) – Tegen alle vijanden: Hoe Amerika Al-Qaeda onderschatte, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
5) Boon, R. (2002) – Een progressief conservatief: Edmund Burke als tijdgenoot, Leeuwarden: Noord Nederlandsche Boekhandel.
6) Stokes, P. (2003) – Philosophy: 100 Essential Thinkers, New York: Enchanted Lion Books.
7) Stokes, P. (2003) – Philosophy: 100 Essential Thinkers, New York: Enchanted Lion Books.
8) Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst, AIVD (2001) – Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw: dreigingsbeeld en positionering BVD, Leidschendam.
9) Leeuwen, van, M. (2001) – Terrorisme als een nieuwe vorm van oorlogsvoering, Het Financieel Dagblad.
10) Schelven, van, C.M.E. (1938) – Het verdrag nopens de bestrijding van terrorisme, Utrecht: Den Boer.
11) Schans, van der, W. (2003) – Nieuwe Terrorismewet: Ook activist kan terrorist zijn, Buro Jansen & Jansen.
12) The European Union On-Line – www.europa.eu.int
13) Eerste Kamer der Staten-Generaal (2003), Gewijzigd voorstel van de Wet: Wijziging en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met terroristische misdrijven (Wet terroristische misdrijven), Den Haag.
14) Ministerie van Justitie – www.justitie.nl
15) Vuijst, F. (2004) – Gevangeniscultuur: Amerika martelt wat af, Vrij Nederland.
Gepubliceerd: Politiek-digitaal.nl
Categorie
Politiek-digitaal.nl
Politiek-digitaal.nl, een initiatief van het Amsterdamse internetprojectbureau United Knowledge, was in de jaren 2001-2006 een populaire site voor politiek nieuws en achtergronden. Vanaf 2003 heb ik 156 artikelen en columns voor de site geschreven.
LAATSTE BERICHTEN
- • Twee zussen met een kinderwagen op dievenpad
- • Dit is geen kwajongensstreek meer, maar een aanslag
- • Doorgereden na ongeluk. Verdachter dan dit krijg je het niet
- • ‘Buitentijd’, advertorials voor in je backpack
- • Slim horloge voor kinderen blijkt gemakkelijk te kraken
- • Hennepplantage? Met die spullen kun je ook tomaten kweken
- • Die planten zijn volgens de rechter ‘niet vanzelf naar binnen gewandeld’
- • Of de officier zich ook zomaar in elkaar laat slaan
- • Werkstraf voor ‘akkefietje met schilderij’
- • Graag de volgende keer gewoon afrekenen